Uitdagingen voor het Onderwijs
Het onderwijs in Nederland staat aan de vooravond van een enorme uitdaging: hoe onder bezuinigingen gelijktijdig de kwaliteit te verhogen?
Ten gevolge van de financiële en de daarop volgende economische crisis komen er de komende jaren majeure bezuinigingen af op Nederland. De volgende kabinetten zullen drastisch het mes moeten zetten in de overheidsuitgaven om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Aan deze bezuinigingen zal ook het onderwijs niet ontsnappen. Echter, alle politieke partijen dringen in hun verkiezingsprogramma’s aan op investeringen in het onderwijs om het daarmee weer tot de top van de wereld te laten behoren.
Bezuinigingen
In het kader van de Brede Heroverwegingen is aan ambtelijke werkgroepen in september 2009 gevraagd voorstellen te doen voor bezuinigingen van 20%, waarvan de resultaten 1 april jl. openbaar zijn gemaakt. Alhoewel deze voorstellen vaak, ten onrechte, al worden aangemerkt als beleid, kan al wel worden gesteld dat willen de door de (nieuwe) regering voorgestelde bezuinigingen (~ € 20 - € 25 miljard) effect hebben, er wel stevig moet worden ingegrepen in bestaande voorzieningen.
Gezien deze omvang zal het duidelijk zijn dat het meest valt te bezuinigen bij die ministeries waar ook de ruimste budgetten te vinden zijn, te weten bij Sociale Zaken, Volksgezondheid en Onderwijs. Linksom of rechtsom zal dus ook Onderwijs geconfronteerd worden met bezuinigingen, ook al schreeuwen alle politieke partijen in deze verkiezingstijd het hardst dat er geen bezuinigingen worden geaccepteerd op Onderwijs en dat hierin juist geïnvesteerd moet worden. Echter, waar al deze partijen de afgelopen 20 jaar het op dit terrein flink hebben laten liggen lijkt deze verkiezingsretoriek nu een beetje voor de bühne en zal ook Onderwijs niet voorbij gaan aan bezuinigingen.
Aangezien er de laatste jaren voortdurend is gekort op het Onderwijs en het Onderwijs daarop heeft gereageerd door te bezuinigen in het primaire proces, valt nu niet langer op directe kosten van het primaire proces te bezuinigen en zal de komende jaren ongetwijfeld worden gesneden in de indirecte kosten van de onderwijsondersteuning (vaak het zgn. Centrale Bureau genoemd). Bij met name grote(re) onderwijsinstituten blijft het lastig om de ratio direct - indirect in de hand te houden en loopt die soms wel op tot 60/40. Het moge duidelijk zijn dat juist in de indirecte kosten de bezuinigingen zullen gaan plaatsvinden, waarbij aan alle processen binnen het Centrale Bureau dienen te worden gedacht.
Inzicht in de mogelijkheden van efficiencyverhoging in de ondersteunende werkzaamheden behoort tot de specialismen van CYIM. CYIM kan helpen om tot dit inzicht te komen om vervolgens tot verandering over te gaan!
Ten aanzien van de voorgestelde bezuinigingen in het onderwijs in het kader van de Brede Heroverwegingen ligt het voorstel er, bijvoorbeeld, van de werkgroepen om in het Hoger Onderwijs vijf jaar lang een 1% productiviteits-korting te hanteren. Alhoewel nog niet omgezet in wetgeving ligt het in de rede aan te nemen dat die korting eraan staat te komen en het is ook aannemelijk dat een bepaalde vorm van productiviteitskorting ook op het MBO zal worden opgelegd.
Voor de beeldvorming een korte opsomming:
- Grote HBO- instituten (25.000 studenten) hebben een jaaromzet van ongeveer 25.000*€ 8.000 = € 200 miljoen;
- Middelgrote HBO-instituten (10.000 - 15.000 studenten) een omzet van € 80 - 120 miljoen;
- Kleine HBO-instituten (5.000 studenten) een omzet van € 40 miljoen.
- De voorgestelde 1%-operatie moet dus zorgen voor een efficiencyverbetering bij het HBO van resp. € 2 miljoen, € 0,8 -1,2 miljoen, € 0,4 miljoen per instituut.
- Zou ook het MBO onder het regime van een dergelijke productiviteitskorting vallen, dan worden ook hier bezuinigingen opgelegd van enkele € tonnen bij kleine scholen tot € 1,5 miljoen bij grote ROC's.
Ongetwijfeld zal ook het Primair Onderwijs (PO) niet ontkomen aan bezuinigingsmaatregelen, al wordt daar in de ambtelijke voorstellen (nog) geen mededeling over gedaan. Echter, gezien de enorme omvang van het overheidstekort is het slechts wachten op deze voorstellen voor het PO, die zeker ook wel kunnen liggen in efficiency-maatregelen.
Kwaliteitsverhoging
Primair/Voortgezet Onderwijs
Het PO/VO zal de komende jaren worden gesteld voor de enorme taak om de kwaliteit te handhaven c.q. te verbeteren. Echter, in het huidige PO/VO ontstaat in toenemende mate de behoefte aan vrijheid. Als individu zelf bepalen wanneer er waar gewerkt wordt, een ontwikkeling die reeds lange tijd geleden is ingezet. Gelijktijdig is er een trend waarneembaar bij onderwijsinstellingen dat daar niet altijd de juiste mensen op de juiste plaats worden ingezet. Bovendien worden er steeds hogere eisen gesteld aan de professionals die er werken. Competentievraagstukken spelen daarbij zeker een belangrijke rol, maar ook inzetbaarheid als gevolg van ziekteverzuim. Beschikbaarheidproblemen op de ene plek, terwijl er op een andere plek sprake is van boventalligheid. Soms wordt specifieke expertise gevraagd die niet voorhanden is maar wel noodzakelijk zou zijn voor het optimaal functioneren van de instelling.
Een hogere productiviteit, lagere kosten, grotere arbeidsvreugde van de manager en docent en kwalitatief betere dienstverlening, zijn te realiseren door middel van gestructureerde inzet van flexibele arbeid. Dit vergt een omslag in denken en heeft alleen kans van slagen bij voldoende draagvlak van bestuurders. Een concept ontwikkelen door meer 'producten / diensten' aan een onderwijspakket toe te voegen kan de dienstverlening (servicegraad) verbeteren.
Onderwijsinstellingen hebben soms een tekort en dan weer een overschot aan managers en leerkrachten, ten gevolge waarvan er een onbalans ontstaat in die instellingen. Deze onbalans zou kunnen worden opgelost door, zo als dat bijvoorbeeld ook in andere sectoren als de zorg al geruime tijd het geval is, meer gebruik te maken van flexibiliteit onder het personeel. Dat kan gerealiseerd worden met bijvoorbeeld Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP), die ingehuurd worden voor een opdracht, advies of project, maar ook door op een andere manier naar personeel te kijken dan tot op heden wordt gedaan. Waarom bijvoorbeeld niet binnen een bepaalde regio de boventalligheid op de ene school benutten ten behoeve van de onderbezetting op een andere school?
Dit vraagt een cultuurverandering, een verandering in denken. Mensen dienen daarvoor bereid te zijn oude gewoontes los te laten en bereid te zijn de uitdaging van het nieuwe, het andere te ontdekken. Bestuurders zouden op een andere manier naar hun bedrijfsvoering en personeelbeleid kunnen kijken en ontdekken dat flexibiliteit een impuls geeft aan continuïteit, kwaliteit en productiviteit, zodanig dat de baten de kosten ver overschrijden.
De ZZP-ers ervaren een vrijheid en een ondernemerschap die hen in staat stelt zich verder te ontwikkelen als mens en als professional. De boventallige leraar op een school wil het liefst zijn beroep kunnen blijven uitoefenen en is mogelijk bereid daarvoor, binnen zekere grenzen, concessies te doen. Juist deze vormen van flexibiliteit doen recht aan de beroepsbeoefenaars in het onderwijs om hen te zien als professional én geeft besturen en onderwijsinstellingen de mogelijkheid langlopende of te voorziene personeelsproblemen op adequate wijze op te lossen, waardoor de continuïteit van hun organisaties wordt verzekerd.
Elke school heeft behoefte aan een mate van flexibiliteit, met name voor opvang van ziekte en absenties. Soms is er sprake van boventalligheid. Elke school heeft al dan niet in een groter verband beschikking of toegang tot een flexpool van leraren die tijdelijk inzetbaar zijn. Dat heeft zijn beperkingen (onvoldoende inzetbaar personeel, veel 'last minute' werk, geen goede fit, lesuitval, omgooien van lesschema's enz.). Het idee is om een flexpool regionaal te organiseren en te beheren. Dat betekent voor de school of groepen van scholen een outsourcing van de huidige flexpool. Die flexpools worden met name regionaal samengebracht en aangevuld. Deze resource staat ter beschikking van alle scholen, het beheer van de flexpool is in separate handen evenals de administratieve afhandeling van het geheel. De verwachting is dat door outsourcing meer kwaliteit (meer leraren voor de klas, minder uitval van lessen) voor minder kosten is te realiseren.
In het PO: zou een systeem kunnen worden opgezet waarbij de leraren in dienst blijven van hun bestuur, maar bewegen al naar gelang de behoefte, met behoud van hun contract én hun reeds opgebouwde rechten. Indien een overstap werkelijk wordt geregeld, wordt er niet uitgegaan van een nieuw dienstverband, maar van een andere standplaats. Uiteraard moet de leraar worden gecompenseerd voor zijn/haar overstap (middels reiskostenvergoeding en eventuele bonus).
In het VO: kan een systeem worden opgezet, waarbij zij in dienst zijn van de flexpool. Zo kan inzet van flexibele krachten/arbeid tekorten aan bepaalde vakdocenten op lossen. Managers zouden als ZZP-ers (niet in loondienstverband) hun diensten kunnen aanbieden via de flexpool.
Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO)
Het huidige MBO wordt nog te veel bekeken door een bril uit vervlogen tijden, of zoals Kees Groeneveld, directeur Federatie van Techonoliebranches het zegt in de Technologiekrant 5 van 2 april 2010: "Nog steeds wordt de arbeidsmarkt in Nederland, zeker aan de aanbodkant, nog te veel gedomineerd door lbo en mbo-opgeleiden".
Indien de voorspellingen uitkomen zal Nederland langzamerhand veranderen van maakland naar kennisland. Deze ambitie draagt de overheid ook uit, in binnen- en buitenland. Steeds meer maakindustrie zal verdwijnen over de grenzen (recent nog Wärtsilä naar China) en wat rest aan industrie in Nederland zal bestaan uit onderhoud ten behoeve van de continuïteit. Zo zal het werk in de garage van de toekomst bestaan uit het aansluiten van een te repareren auto op de computer van de fabrikant in het buitenland en vervolgens in opdracht van deze computer het installeren van een nieuwe chip in de auto. Dit is zelfs al geen toekomstmuziek meer, dit vindt nu al veelvuldig plaats. De automonteur zal dus óf werken in de hiervoor genoemde garage en derhalve meer kennis van zaken moeten hebben op het terrein van ICT, óf werken in een plaatwerkerij waar autoschades worden hersteld.
Het gevolg hiervan voor de toekomstige ROC's is dat hun leerlingen op een totaal andere manier moeten worden geïnstrueerd. De niveaus 1 en 2 van het MBO, opleiding tot vakman/-vrouw, en niveau 3, vakman/leidinggevende, zullen zich moeten richten op het "ouderwetse" maken en herstellen van producten en leveren van diensten. Hiervoor zijn de huidige onderwijssystemen toereikend, met dien verstande dat docenten zich (nog) meer op de hoogte moeten stellen hoe de moderne technieken en systemen werken. De huidige onderwijsgarde moet dus op stage en veel meer dan in het verleden zal nieuwe kennis binnenboord moeten worden gehaald. Deze aanpak vergt een totaal andere kijk op onderwijs: het omvormen van een systeem gericht op industrie naar een systeem gericht op onderhoud vergt een omslag in het denken en het opzetten van een onderwijssyteem hiervoor. Dit vereist een transitie binnen het MBO, groter en anders ingericht dan de huidige omvorming van "Eindtermen Gericht Onderwijs" naar "Competentie Gericht Onderwijs (CGO)". Een beweging binnen het MBO naar onderwijsinstellingen specifiek gericht op bepaalde sectoren van industrie en dienstverlening, waardoor een school een specialisme kan opbouwen en zich daarmee aantrekkelijker kan maken voor een sector, kan mogelijk uitkomst bieden aan de blijvende vraag naar vakmensen.
Bovendien is de ervaring dat de schaalgrootte van het MBO haar maximum wel heeft bereikt. Sterker nog, er is inmiddels behoefte aan scholen met een kleinere schaal waarin docent en student elkaar nog (her)kennen. Deze trend naar schaalverkleining is op dit moment al zichtbaar bij de zogenaamde vakscholen: MBO-scholen die zich uitsluitend toeleggen op een bepaalde sector.
Het is de verwachting dat deze trend naar het opzetten van vakscholen zich zal uitbreiden in de toekomst.
Enkele voorbeelden:
- Scheepvaart- en Transport College Rotterdam
- Modevakscholen in heel Nederland (MBO en HBO)
- Hout- en Meubilerings College Rotterdam/Amsterdam
- Maintenance College Rotterdam (samenwerking tussen ROC Albeda en Zadkine)
Echter, de staatssecretaris blijft bij haar streven naar de een status quo binnen het MBO en naar de opzet van het CGO, maar heeft onder druk van de sector (leerlingen en docenten) opnieuw besloten de verplichte invoering van het CGO uit te stellen met één jaar. In een hoofdartikel in het NRC van 19 maart jl., Nieuw MBO: wel les, niets leren, wordt aangegeven dat MBO-bestuurders en het bedrijfsleven hebben besloten om de inhoud van hun onderwijs weer zelf te bepalen en niet langer over te laten aan kenniscentra. Hier liggen dus mogelijkheden voor verandering.
Niveau 4 van het MBO leidt op voor specialist/leidinggevende. Echter, hier zal de nieuwe afgestudeerde moeten worden ingezet in de nieuwe kennisindustrie. Het niveau zal omhoog moeten worden gebracht om aansluiting te vinden bij een vervolgstudie aan het HBO. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking op de RDM-campus in Rotterdam tussen het Albeda College en de Hogeschool Rotterdam. Hier wordt hoogwaardige technologie ontwikkeld door startende ondernemers, die voor de verwezenlijking van hun ideeën "handjes en hersens" nodig hebben. Een idee wordt in handen gegeven van een team van MBO/HBO-studenten, die vervolgens het idee proberen handen en voeten te geven in een zogenaamde 0-versie. De MBO/4-leerlingen van het Albeda College doen voornamelijk de uitvoerende werkzaamheden/handvaardigheden op basis van instructies van de HBO-studenten. Beide partijen leren hier van ten gevolge van het werken in teamverband: de MBO-leerling wordt op een hoger kennisniveau gebracht - de HBO-student leert handvaardigheden (bijvoorbeeld lassen). Het voordeel o.a. voor de MBO-leerling is dat hij in contact komt met het HBO-niveau en daardoor gemakkelijker de overstap maakt naar een vervolgstudie op het HBO.
Maar ook met betrekking tot het aanpakken van onderwijsverandering, organisatie en financieel beleid kunnen er tal van mogelijkheden worden aangewend om efficiënter te kunnen werken. Het feit alleen al dat binnen de ROC's het niet mogelijk lijkt om de inkomsten en uitgaven sluitend te krijgen moge aanleiding zijn voor een diepgaand onderzoek in deze sector. Maar ook inzet/opzet van goede contractactiviteiten, het opzetten en implementeren van simulatietrajecten en het afstandsleren zijn zeer de moeite van onderzoek waard om op die manier de kosten in de hand te houden.
Hoger Beroeps Onderwijs (HBO)
Het HBO is de afgelopen 10-15 jaar geconcentreerd tot een 40-tal instituten, klein - middel - groot, met een enorme aantrekkingskracht op jong publiek. Mochten de recente adviezen van de Commissie Veerman: Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel worden overgenomen door het nieuwe Kabinet, dan zal naar verwachting de instroom bij het HBO alleen nog maar toenemen, met alle gevolgen voor de handhaving van de kwaliteit.
Alhoewel via de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) het Ministerie de kwaliteit van een opleiding controleert, kan toch gesteld worden dat in de afgelopen jaren de kwaliteit achteruit is gegaan, al was het alleen maar omdat hogescholen verhoudingsgewijze steeds minder lesuren op het rooster plaatsten en de student voornamelijk zelf liet studeren. De reden hiervoor is puur financieel: het HBO heeft de laatste tien jaar elk jaar minder budget per student toegewezen gekregen vanuit de overheid. Op dit moment vindt er weliswaar een lichte kentering plaats, maar studenten klagen nog steeds over te weinig contacturen.
Met name de grote toestroom vanuit het MBO naar het HBO, gestimuleerd door de overheid om de voorziene tekorten van hoger opgeleiden ten behoeve van Nederland Kennisland te kunnen oplossen, lukt het niet om de opleiding af te ronden. Algemeen kan worden gesteld dat gemiddeld meer dan 35% van de instroom de studie niet afmaakt en zonder diploma het HBO verlaat, waarbij de grootste slag valt onder de MBO-instroom, die niet in staat blijkt dit type onderwijs te kunnen voltooien. Juist op dit terrein, wat te doen met jongeren die qua capaciteit wel de mogelijkheden hebben om een opleiding op HBO-niveau af te ronden maar hiertoe niet in staat zijn, ligt de grote uitdaging voor het MBO én het HBO: hoe de instroom vanuit het MBO naar een HBO-diploma te begeleiden?
Bundeling van krachten (samenwerkingsverbanden zoals boven omschreven tussen MBO en HBO), maar ook het uitwerken van initiatieven in het kader van het levenslang leren, zouden juist HBO-instituten 'tweede kans' trajecten op moeten zetten, waar in het kader van na- en bijscholing mogelijkheden worden geschapen voor belanghebbenden (overheid - bedrijfsleven - jongeren) om alsnog te profiteren van het in potentie aanwezige menselijk kapitaal, door jongeren in staat te stellen een diploma te halen op HBO-niveau. Door het opzetten van kwalitatief goede contractonderwijs organisaties kan in een interactie tussen overheid en bedrijfsleven enerzijds en het HBO-onderwijs anderzijds een samenwerking ontstaan waar alle partijen van profiteren en die leidt tot het gewenste resultaat: meer jongeren met een HBO-diploma stromen het arbeidsproces in.
De adviezen van de Commissie Veerman zijn duidelijk: "talent wordt te weinig uitgedaagd en er is te weinig flexibiliteit in het systeem om de gevarieerde vraag van studenten en de arbeidsmarkt goed te bedienen". De Commissie pleit voor drietal wijzigingen: differentiatie in de structuur van het stelsel, in profielen van instellingen en in het onderwijsaanbod. Aan de hand van een aantal adviezen biedt zij ook het HBO genoeg mogelijkheden voor differentitatie:
- Selectie aan de poort;
- Profilering door instellingen stimuleren en prestaties belonen;
- Investeer in onderzoek;
- Een nieuw arrangement voor (professionele) masteropleidingen met specifieke aandacht voor 30-plussers in het kader van levenslang-leren;
- Invoering evan een eenduidige titelatuur in het Hoger Onderwijs;
- Meer aandacht voor onderwijs als kerntaak (speel in op leerstijlen en achtergronden van studenten, flexibilisering van onderwijsprogramma's, organiseer het onderwijs beter);
- Maak als instituut keuzes op basis van profiel of gewenste sterkte;
- Investeer in personeel.
Kortom: het efficiënt(er) maken van de organisatie en aan de andere kant het initiëren van nieuwe mogelijkheden die geld opleveren of minder geld kosten moeten uiteindelijk het HBO meer profiel geven en haar in staat stellen minder geld uit te geven en meer kwaliteit te bieden.
P.J.M. in het Veld
juni 2010
terug naar de hoofdpagina |